in bijlage integraal “Der neu entdeckte Marx” van Hendrik de Man met vertaling in de Franse taal door Yvo Rens
in bijlage integraal “Der neu entdeckte Marx” van Hendrik de Man met vertaling in de Franse taal door Yvo Rens
Oorlogsverleden
De houding van Hendrik de Man in de jaren 1940 en volgende kan niet worden losgezien van een aantal elementen die reeds daarvoor bij hem aanwezig waren: zijn groeiende kritiek op de onmacht van het parlementaire regime, zijn oprechte pacifisme en zijn daaruit voortvloeiende verknochtheid aan de neutraliteitspolitiek en zijn intense hang naar radicale sociale veranderingen.
Het militaire debacle van mei-juni 1940 bevestigde het gelijk van diegenen die zich reeds aan de vooravond van de Duitse inval weinig illusies hadden gemaakt omtrent de overlevingskansen van de westerse democratieën. De gebeurtenissen van die periode werden door De Man bijgevolg niet louter als een militaire nederlaag ervaren, maar als de ineenstorting van een verouderd systeem. Op 20 mei 1940 merkte hij, “starend naar het brandende Duinkerken”, op: “Deze oorlog is in werkelijkheid een revolutie. De oude sociale orde en het oude politieke systeem storten op dit ogenblik in elkaar. Hitler is een soort oerelement, een demonische kracht die een afbraak verricht die wellicht noodzakelijk geworden was”.
Feitelijk gesproken werd de houding van De Man tijdens “de wondere zomer van 1940” in de eerste plaats geconditioneerd door de krachtsverhoudingen binnen het nieuwe Europa: de Duitse heerschappij over het continent leek zeer stevig, indien niet definitief te zijn gevestigd; wat Engeland betreft, rekende hij op een vrede door vergelijk . Met de erkenning van die gegevens stond hij uiteraard in die dagen lang niet alleen. Vergeten we niet dat de Verenigde Staten zich nog afzijdig hielden, dat het niet-aanvalspact tussen Duitsland en de Sovjetunie nog van kracht was en dat enkel Groot-Brittannië nog weerstand bood aan de Asmogendheden. In brede kring werd daarom een terugkeer naar het vooroorlogse parlementaire regime niet meer voor mogelijk gehouden.
In aansluiting op die voldongen feiten koesterde De Man blijkbaar gunstige verwachtingen jegens het bezettingsregime en de mogelijkheden die dat bood om een politiek van het minste kwaad te voeren, alsook om voor België een maximale autonomie te vrijwaren binnen een Europa dat voortaan door Duitsland werd beheerst. Ook met deze verwachtingen stond hij toentertijd niet alleen. Vele in België gebleven leiders meenden inderdaad dat ter beveiliging van de Belgische belangen, een zekere vorm van onderhandeling of zelfs samenwerking met de aanstaande overwinnaar was geboden, eventueel met behulp van een nieuwe regering rond de Koning. In samenhang daarmee werd ook gedacht aan een meer autoritaire staatsinrichting en een gevoelige versterking van de macht van het staatshoofd. De Man heeft zijn voorstellen hieromtrent vervat in het politieke programma van 19 juni 1940.
Wat nu de toenmalige houding van de Man het meest typeerde, was de diepere, historische betekenis die hij aan het hele oorlogsgebeuren verleende. Ondanks alle offers en leed hadden de vijandelijkheden tenminste één positief en tevens voldongen feit mogelijk gemaakt, namelijk de ineenstorting van het oude regime, hetgeen hem voor het socialisme ruime perspectieven leek te bieden. Met die ineenstorting was zijns inziens een revolutionaire toestand geschapen: alle vroegere hinderpalen om tot een ingrijpende politieke en sociale omwenteling waren van de baan geruimd; deze toestand vergde geëigende gezagsvormen: eenheidspartij en eenheidsbeweging. Wellicht zijn het vooral deze aspecten geweest dat de jarenlange controverse rond zijn toenmalige houding heeft gevoed en nog steeds voedt: de kwalificatie van de oorlog als een katalysator voor sociale revolutie, van de ineenstorting van het bestaande politieke regime als een verlossing en de daaraan gekoppelde voorkeur voor een autoritaire politieke organisatie.
Laatstgenoemd aspect kwam ten overvloede tot uiting in het befaamde Manifest van 28 juni 1940 dat hij aan de leden van de Belgische Werkliedenpartij richtte en dat vooral na de Tweede Wereldoorlog de geschiedenis inging als een lofzang op de nieuwe orde. Uiteraard ging dit Manifest uit van de Duitse overwinning: “Gelooft evenwel niet dat er weerstand moet geboden worden tegen de bezettende macht; aanvaardt het feit van haar overwinning”. Evenzeer riep het Manifest de leden op om trouw te blijven aan hun belangen, het werk te hervatten en terug te keren tot het normale leven. Maar de klemtoon lag toch op de mogelijkheden die geboden werden voor een nieuwe sociale vooruitgang: “De oorlog is uitgelopen op de ineenstorting van het parlementaire stelsel en van de kapitalistische geldheerschappij in de zogenaamde democratische landen. Verre van een ramp te zijn, is deze ineenstorting van een vermolmde wereld voor de werkende klassen en voor het socialisme een verlossing (…) De vrede kon niet ontstaan uit een regime dat zich democratisch noemde, maar waar in werkelijkheid de geldmachten en de beroepspolitici regeerden, een regime dat meer en meer onmachtig bleek tot elk gedurfd initiatief, tot elke ernstige hervorming”.
Vanaf het najaar van 1940 gingen wel de euforie, maar niet alle verwachtingen van De Man nopens de uitkomst van de oorlog teloor. Hoe dan ook zette hij zijn inspanningen voort om de materiële belangen van de bevolking te verdedigen, zolang de bezetter hem daartoe de mogelijkheid bood.
Zie voor meer informatie: Michel BréLaz. Léopold III et Henri de Man; IDEM. Le “dossier Léopold III” et autres documents sur la période de la seconde guerre mondiale (zie thema “Beschikbare publicaties”). Over het oorlogsverleden van Hendrik de Man vond op 12 december 2004 een colloquium plaats in het CC Berchem. De acta hiervan zijn gepubliceerd in Bulletin nr. 31 van de Vereniging (zie eveneens “Beschikbare publicaties”).
Plan van de Arbeid
De economische depressie die in 1929 intrad, hield volgens Hendrik de Man een speciale uitdaging voor het socialisme in : hoe de crisis van het kapitalisme omzetten in een omwenteling ervan? In zijn ogen was er dringend behoefte aan een concreet plan om de vigerende productie-ordening op structurele wijze, d.w.z. via een echte socialisatie, om te vormen en om tegelijkertijd de economische recessie te beëindigen. Bovendien had hij in Duitsland meegemaakt hoe een defensief optreden van de sociaal-democratie de weg had geëffend voor het nationaal-socialisme. In plaats van de opbouw van een breed antikapitalistisch front was de beweging zich blijven beperken tot haar klassieke steunpunt, de industriearbeiders. Als het socialisme de macht wou veroveren, diende het ook aansluiting te zoeken bij de middenstand.
Het Plan van de Arbeid dat De Man voor België uitwerkte, beoogde een structurele omvorming van het economische systeem – de uitbouw van een gemengde economie – met de nationalisatie van het krediet en de gemonopoliseerde industrieën als sleutelelement. Deze structurele omvorming zou uitzicht bieden op een actieve conjunctuurpolitiek waarmee de werkloosheid kon worden beëindigd en de economische groei en welvaart konden worden opgevoerd. Samen met enkele politieke structuurhervormingen zou het Plan op die wijze de basis leggen voor een waarachtige economische en sociale democratie. Naast het nationale karakter was de drijfveer van het algemeen belang opvallend. Tegen het monopoliekapitalisme hoorde een “Front van de Arbeid” , bestaande uit alle slachtoffers van de crisis, dus niet enkel arbeiders, maar ook boeren en middenstanders, in het geweer te worden gebracht.
Tussen maart 1935 en maart 1938 heeft De Man achtereenvolgens deel uitgemaakt van de regering – Van Zeeland I, waarin hij bevoegd was voor Openbare Werken en Opslorping van de Werkloosheid en van de regeringen – Van Zeeland II en Janson, waarin hij de portefeuille van Financiën bekleedde. Met betrekking tot het Plan van de Arbeid kon deze ministeriële carrière slechts een beperkt succes worden genoemd. Weliswaar werd een actieve conjunctuurpolitiek geïntroduceerd die spoedig tastbare resultaten opleverde: op korte tijd werd een economische expansie in het leven geroepen die de werkloosheid tot honderdduizend eenheden terugbracht en die het vertrouwen van zakenwereld en publieke opinie deed terugkeren. Echte structuurhervormingen bleven zowel op economisch als op politiek vlak achterwege.
Zie voor meer informatie: B. COOLS. Op zoek naar het verloren Plan. Van het ‘Plan de Man” tot de naoorlogse economische planning [zie thema “Beschikbare publicaties”). Over het planisme van Hendrik de Man vond op 28 november 2005 een colloquium plaats in het CC Berchem. De acta hiervan zijn gepubliceerd in Bulletin nr. 32 van de Vereniging.
De vernieuwing van het socialisme
Zijn deelname aan Wereldoorlog I als oorlogsvrijwilliger, zijn verblijf in het revolutionaire Rusland in 1917 alsook zijn Amerikaanse ervaringen in de jaren 1918-1920, brachten een hele ommekeer in het denken van Hendrik de Man teweeg, die hijzelf op treffende wijze heeft omschreven als “the Remaking of a Mind”. In de eerste plaats was er de sterk gestegen waardering van de politieke democratie, een begrip waarmee hij niet alleen de meer courante betekenis, namelijk de regeringsvorm die berust op de instemming van de geregeerden, viseerde, maar ook en vooral de politieke rechten en vrijheden. Om zijn oorlogsdeelname voor zichzelf te rechtvaardigen, vond hij steun in de moreel hoogstaande 14-puntenverklaring van de Amerikaanse president Woodrow Wilson; de inzet van alle offers en strijd kon in laatste instantie worden teruggebracht tot “een burgeroorlog op wereldschaal voor de instelling van de politieke democratie“. In Rusland was hij ten zeerste ontstemd geweest door de bolsjewistische minachting voor de democratie welke aanleiding had gegeven tot een nieuw despotisme dat in geen enkel opzicht aanspraak kon maken op de kwalificatie “socialisme” en er veeleer een karikatuur was van geworden. De politieke democratie werd door hem bijgevolg van essentieel belang geacht niet alleen om het socialisme te realiseren, maar ook om het te definiëren: “In Rusland ontmoette ik het socialisme zonder democratie, en in Amerika de democratie zonder socialisme. Wat mij betreft, indien ik zou moeten kiezen, dan zou ik nog liever leven in een democratie zonder socialisme dan in een socialistisch regime zonder democratie. Dat wil niet zeggen dat ik meer democraat ben dan socialist. Dat betekent alleen maar dat een democratie zonder socialisme toch nog altijd een democratie blijft, terwijl socialisme zonder democratie zelfs geen socialisme meer is”.
In de tweede plaats was er de tragische afwikkeling van Wereldoorlog I: het revanchisme van de overwinnaars, de scheuring van de Tweede Internationale, het uitblijven van daadwerkelijke garanties aangaande een betere internationale ordening. Volgens De Man was het zaak om daaruit de passende conclusies te trekken ten aanzien van de socialistische beweging. Ondanks alle revolutionaire fraseologie had die beweging steeds meer genoegen genomen met reformisme en verburgerlijking, fenomenen die paradoxaal genoeg in zijn ogen juist door de marxistische theorie werden aangemoedigd: het geloof in de onafwendbare overgang van kapitalisme in socialisme bleek een afwachtende houding te begunstigen; de loutere verdediging van de arbeidersbelangen werkte bovendien een integratie in de gevestigde orde in de hand.
De Man riep op om afstand te doen van het economische determinisme ten gunste van “een denkwijze, die aan de mens als psychologisch reactiesubject de voornaamste betekenis toeken(de)”. Een individuele keuze voor het socialisme vond niet plaats op grond van een welbepaalde positie in het kapitalistische productieproces, maar op grond van motieven die ontleend waren aan vóór-kapitalistische tendensen en rechtsvoorstellingen. Het waren deze motieven die centraal dienden te staan. Democratie én socialisme gingen terug op dezelfde motieven die, uitgaande van de gelijkheidsgedachte van het christendom, een tendens naar toenemende zelfbeschikking aanwezen. De specifieke bijdrage van het socialisme aan die tendens bestond volgens hem voornamelijk hierin dat het de politieke democratie niet alleen wenste te verruimen tot alle burgers, maar ze ook en vooral wou uitbreiden tot een maatschappelijke en economische democratie. Maar hierbij konden volgens De Man niet om het even welke actiemiddelen worden ingezet. Enkel de middelen die hun oorsprong vonden in hetzelfde motief als het doel, waren gerechtvaardigd te noemen. Zoals hij het zelf in zijn Psychologie van het Socialisme verwoordde: ‘Geen waarderingsoordeel over een sociale beweging is af te lezen uit het door haar nagejaagd einddoel. Het motief voor het heden, niet het doel voor de toekomst beslist alleen” . Voor hem was wellicht de meest belangrijke les uit de Eerste Wereldoorlog de volgende: elk type van denken verwerpen waarvoor het doel de middelen heiligt: “Door een slecht middel – het deelnemen aan een oorlog – is een goed doel – de overwinning van de oorlog – niet te bereiken. Evenmin kan men de vrijheid door het despotisme, de democratie door de dictatuur, de geweldloosheid door het gebruikmaken van geweld verwezenlijken”.
Over de geestelijke erfenis van Hendrik de Man vond op 12 december 2003 een colloquium plaats in het Bondsgebouw te Antwerpen. De acta hiervan werden gepubliceerd in Bulletin nr. 13 van de Vereniging. Zie voor meer informatie eveneens: Michel Brélaz. Une autre idée du socialisme (zie thema “Beschikbare publicaties”).
OVER HENDRIK DE MAN
Hendrik de Man werd geboren in 1885 te Antwerpen in een welgesteld liberaal burgersgezin. Al op jonge leeftijd werd hij een vurig aanhanger van het marxisme. Hij studeerde economie, psychologie, wijsbegeerte en geschiedenis te Leipzig. Tussen de twee wereldoorlogen werd hij één van de voornaamste denkers en schrijvers op het gebied van de sociale psychologie in België en in Europa. Hij was secretaris van de Internationale der Socialistische Jonge Wachten, oorlogsvrijwilliger tussen 1914 en 1918, stichter van de Centrale voor Arbeidersopvoeding en van de Arbeidershogeschool, hoogleraar te Frankfurt am Main en te Brussel in de sociale psychologie. Hij raakte ook bekend met een aantal ophefmakende sociaal-theoretische werken in verschillende Europese talen: La joie au travail (Arbeidsvreugde), Zur Psychologie des Sozialismus (of Au delà du marxisme) en L’idée socialiste.
Het marxisme wilde hij te boven gaan met een humaan en ethisch socialisme. De economische crisis wilde hij bezweren met het bekende Plan van de Arbeid. In 1935 werd hij minister van Openbare werken en Opslorping van de werkloosheid, later minister van Financiën. Vooral onder invloed van deze ervaringen groeide zijn kritiek op het Belgische parlementaire regime en raakte hij politiek veeleer geïsoleerd. Niettemin verkoos de Belgische Werkliedenpartij hem in 1939 tot voorzitter.
Na de Duitse invasie van mei 1940 was Hendrik de Man overtuigd van de overwinning van Hitler-Duitsland en het definitieve einde van het parlementaire regime in België. Dat verkondigde hij althans in zijn spraakmakende Manifest van 28 juni 1940. Maar toen bleek dat hij zich niet op dezelfde golflengte bevond als de bezetter, dook hij onder in de Franse Haute Savoie. In 1944 verkreeg hij asiel in Zwitserland. In 1946-1947 werd De Man door het Belgische gerecht bij verstek veroordeeld, aangezien hij ’s vijands bedoelingen ‘kwaadwillig’ zou hebben gediend. Samen met zijn echtgenote verloor hij in 1953 het leven in een verkeersongeval.
Rond de persoon en het denken van Hendrik de Man is na de Tweede Wereldoorlog een ‘conspiration du silence’ ontstaan. Daaraan kwam pas in de jaren zeventig een einde met onder meer de organisatie van een colloquium in Genève (1973) en de oprichting van een vereniging voor de studie van zijn werk. In de jaren 1974-1976 werden zijn geschriften in het Nederlandse taalgebied heruitgegeven door de Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij. In 1985 werd naar aanleiding van zijn honderdste geboortedag een tentoonstelling aan hem gewijd in het AMVC-Antwerpen. De laatste jaren vonden eveneens te Antwerpen diverse colloquia plaats, namelijk over zijn intellectuele erfenis (12 december 2003), over “Hendrik de Man en het jaar 1940” (op 10 december 2004) en over het planisme (op 18 november 2005), over socialisme, religie en morele waarden (op 28 november 2006), over politieke en sociale democratie (op 20 april 2007) en over socialisme en nationalisme (op 16 november 2008).